Uw algemene voorwaarden en modelcontracten (B2B) op de helling? Kamer roept staat van rechtsonzekerheid uit.
03/09/2019
Bron: Schoups advocaten
Geschreven door: Dave Mertens
1) Nieuwe regels inzake contracteren B2B
Naar huidig Belgisch recht moeten (kunnen) ondernemingen een belangrijk onderscheid maken tussen contracteren met consumenten enerzijds en ondernemingen anderzijds. Ingevolge Europese regelgeving gelden er ten aanzien van consumenten immers merkelijk meer regels en beperkingen. Hiermee is allermist gezegd dat (contract)vrijheid in de B2B-relatie onbeperkt geldt. Er staan de feitenrechter diverse instrumenten ter beschikking, zoals de bevoegdheid om overdreven schade- of concurrentiebedingen te matigen. Voorts bestaat er (bijzonder) dwingend recht dat ‘zwakkere’ ondernemingen wil beschermen. De Handelsagentuurwet (Titel 1), Wet Precontractuele Informatie (Titel 2), Alleenverkoopwet (Titel 3, Boek X WER) en Wet Financiering KMO’s zijn daar voorbeelden van. Zo ook het verbod op misbruik van dominante marktpositie (art.IV.2 WER).
Op 21 maart 2019 keurde de Kamer een wetsvoorstel (54K1451) goed dat de grens met het consumentenrecht verder uitvlakt en een grote impact kan hebben op de contractsvrijheid in de B2B-relatie. Het wetsvoorstel voert op drie vlakken wijzigingen in van het Wetboek van Economisch Recht, namelijk met betrekking tot misbruiken van economische afhankelijkheid, onrechtmatige bedingen en oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen.
2) Nieuw verbod op “misbruik van een positie van economische afhankelijkheid”
In een eerste beweging worden het mededingingsrecht en de opdracht van de Belgische Mededingingsautoriteiten uitgebreid met een verbod op “misbruik van een positie van economische afhankelijkheid” (art.IV.2/1 WER), opgevat als de “positie van onderworpenheid van een onderneming ten aanzien van één of meerdere andere ondernemingen gekenmerkt door de afwezigheid van een redelijk equivalent alternatief, beschikbaar binnen een redelijke termijn, en onder redelijke voorwaarden en kosten, die deze of elk van deze ondernemingen toelaten om prestaties of voorwaarden op te leggen die niet kunnen verkregen worden in normale marktomstandigheden.” (art.I.6 WER). Dit (nieuwe) was de kern van het initiële wetsvoorstel uit 2015.
Uitgesproken bedoeling was om te kunnen optreden tegen misbruiken (zoals contractweigering of onbillijke voorwaarden) door ondernemingen die géén dominantie marktpositie hebben in de zin van artikel IV.2 WER. Open vraag is echter of de nieuwe bepaling deze ambitie kan waarmaken, gelet op de voorwaarde dat “de mededinging kan worden aangetast op de betrokken Belgische markt of een wezenlijk deel daarvan”. Deze voorwaarde stond niet in het oorspronkelijke wetsvoorstel maar werd bij later amendement toegevoegd. In diezelfde beweging verschoof het zwaartepunt van de hervorming van het mededingingsrecht (boek IV) naar het marktpraktijkenrecht (boek VI WER). Hierdoor volstaat het niet dat individuele marktdeelnemers in hun (rechtmatige) belangen worden geschaad. Anderzijds is niet vereist is dat de (potentiële) aantasting ‘merkbaar’ zou zijn, wat dan toch weer mogelijkheden biedt oor individuele marktdeelnemers. Overigens staan er de feitenrechter wel degelijk al diverse instrumenten ter beschikking om tegen opportunistisch handelen op te treden, zoals de aanvullende werking van de goede trouw (rechtsmisbruik). Klassiek voorbeeld is de verplichting om een ‘redelijk’ opzegtermijn in acht te nemen bij de beëindiging van een commerciële samenwerking.
3) Onrechtmatige bedingen in B2B-contracten
In een tweede beweging wordt onder (nieuw) artikel VI.91/1 e.v. WER een verbod op “onrechtmatige bedingen” ingevoerd. Het gaat dan om “elk beding gesloten tussen ondernemingen dat, alleen of in samenhang met één of meerdere andere bedingen, een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van de partijen” (art.VI.93/3 WER). Opvallende vaststelling is dat dit verbod niet beperkt is tot bepaalde categorieën van ondernemingen (bv. KMOs). De regeling inzake “oneerlijke voorwaarden in overeenkomsten tussen handelaren” uit het ontwerp van Verordening Gemeenschappelijk Europees Kooprecht (art. 86 e.v.) was dat wel. Voorts worden overheidsopdrachten uitdrukkelijk uitgesloten tot andersluidend (koninklijk) besluit. Mogelijks zal het Grondwettelijk Hof nog de kans krijgen om dit te beoordelen.
...............
...............